2013 › Trails

TRAILS

2013

Genetische studies: Reward-related attentional biases and adolescent substance use: The TRAILS study

Auteurs: Van Hemel-Ruiter ME, De Jong PJ, Oldehinkel AJ, Ostafin BD

In deze studie is onderzocht of middelengebruik (alcohol, tabak, cannabis) samenhangt met het soort prikkels waarvoor jongeren gevoelig zijn. Middelengebruik heeft belonende aspecten: het kan leuk en spannend zijn. Er zijn echter ook risico’s aan verbonden. Het zou kunnen dat jongeren die gevoelig zijn voor beloning eerder en meer middelen gebruiken dan jongeren die zich sterker laten leiden door risico’s. Gevoeligheid voor prikkels verloopt voor een groot deel onbewust, door datgene wat de aandacht zich op richt. Bij de derde meting van TRAILS, toen de jongeren circa 16 jaar oud waren, hebben ruim 700 van hen deelgenomen aan laboratoriumexperimenten, waaronder een aandachtstaak. Tijdens deze taak moesten de deelnemers zo snel mogelijk reageren als ze een blokje links of rechts op het scherm zagen verschijnen. Soms kregen de deelnemers signalen dat het gemakkelijk zou worden om snel genoeg te reageren, soms signalen dat het moeilijk zou worden. Ook deze signalen stonden links of rechts op het scherm. Door de reactietijden van de deelnemers tijdens deze verschillende omstandigheden te vergelijken kon worden nagegaan waar de aandacht het meest naar toe trok: signalen van beloning of signalen van gevaar. Middelengebruik bleek samen te hangen met de neiging de aandacht te richten op positieve, belonende signalen.

Genetische studies: Het dopamine-receptor-D4-gen beïnvloedt het effect van positieve en negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten op delinquentie

Auteurs: Kretschmer T, Dijkstra JK, Ormel J, Verhulst FC, Veenstra R

 Wat was al bekend over dit onderwerp:

  • Relaties met leeftijdsgenoten zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van adolescenten.
  • Jongeren die slachtoffer zijn van pesten kunnen te maken krijgen met tal van problemen, waaronder delinquentie
  • We weten echter weinig over de individuele factoren die er voor zorgen dat sommige jongeren meer problemen ervaren na negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten dan andere jongeren.

Wat deze studie toevoegt:

  • Dopamine receptor gen D4 (DRD4), een polymorfisme dat samenhangt met probleem gedrag, is van invloed op de mate waarin slachtofferschap van pesten leidt tot delinquentie
  • Dit polymorfisme is ook van invloed op het effect van positieve ervaringen met leeftijdsgenoten, die beschermend werken tegen betrokkenheid bij delinquentie
  • Kortom, DRD4 is van invloed op gevoeligheid van jongeren voor relaties met leeftijdsgenoten die negatief zijn maar ook positief

Genetische studies: Plasticity genes do not modify associations between physical activity and depressive symptoms

Auteurs: Stavrakakis N, Oldehinkel AJ, Ormel J, Verhulst FC, OudeVoshaar RC, Nederhof E, De Jonge P

Doel: Lichamelijke activiteit is omgekeerd evenredig geassocieerd met depressie in adolescenten, maar over het algemeen zijn de associaties tamelijk zwak. Dit suggereert het bestaan van individuele verschillen in de sterkte van de associaties. Het doel van deze studie was om te onderzoeken of plasticiteitsgenen de eerder gevonden onderlinge, prospectieve associaties tussen lichamelijke activiteit en depressieve symptomen modificeren. Methode: In een prospectieve populatie studie (N=1196) werden lichamelijke activiteit en depressieve symptomen gemeten op drie tijdsmomenten, namelijk rond de leeftijd van 11, 13.5 en 16 jaar. Structural Equation Modeling werd toegepast om wederkerige effecten van lichamelijke activiteit en depressieve symptomen over tijd te onderzoeken. De onderzochte plasticiteitsgenen waren 5-HTTLPR, DRD2, DRD4, MAOA, TPH1, 5-HTR2A, COMT en BDNF. Op basis van het aantal plasticiteit allelen die adolescenten droegen, werd een cumulatieve gen plasticiteits index gecreëerd bestaande uit drie groepen (laag, gemiddeld en hoog). Van een multi-groep benadering gebruikmakend onderzochten we of associaties tussen lichamelijke activiteit en depressieve symptomen verschilden tussen (1) de drie cumulatieve plasticiteitsgroepen en (2) individuele polymorfismen. Resultaten: We vonden significante cross-sectionele en cross-lagged paden van lichamelijke activiteit naar depressieve symptomen en vice versa. De sterkte van deze verbanden werd niet gemodificeerd door de cumulatieve plasticiteits index of individuele polymorfismen. Conclusie: Plasticiteitsgenen modificeren niet het verband tussen lichamelijke activiteit en depressieve symptomen in adolescenten.

Genetische studies: The dopamine receptor D4 and familial loading interact with perceived parenting in predicting externalizing behavior problems in early adolescence

Auteurs: Marsman R, Oldehinkel AJ, Ormel J, Buitelaar JK

Hoewel externaliserende gedragsproblemen over het algemeen behoorlijk stabiel blijken te zijn bij adolescenten, kan het exacte verloop van externaliserende gedragsproblemen van persoon tot persoon verschillen. In dit onderzoek werd allereerst nagegaan wat de voorspellende waarde van opvoeding van ouders op latere externaliserende gedragsproblemen bij adolescenten is. Daarnaast werd onderzocht of geslacht en het al dat niet hebben van een genetisch risico de eventuele relatie tussen opvoeding en externaliserende gedragsproblemen beïnvloedt (modereert). Genetisch risico werd enerzijds gebaseerd op de mate waarin ouders van de adolescent zelf externaliserende gedragsproblemen ervaren en anderzijds op het al dan niet aanwezig zijn van het DRD4 7-repeat en het DRD4 4-repeat allel.
Van een groep van 1768 10- tot 12-jarigen uit het TRAILS onderzoek is allereerst nagegaan hoe zij de opvoeding van hun ouders ervaren (mate van afwijzing, warmte en overbescherming). Daarnaast werd op diezelfde leeftijd de mate van externaliserende gedragsproblemen bepaald door middel van zowel een ouderrapportage (CBCL) als zelfrapportage (YSR); twee en een half jaar later werd deze problemen nog eens op dezelfde wijze bepaald. Ook hebben de ouders gerapporteerd in welke mate zij zelf externaliserende gedragsproblemen ervaren. Tenslotte werd er bloed afgenomen bij de adolescenten voor DNA onderzoek.
Wanneer ouders warm waren in hun opvoeding leidde dat tot minder externaliserende gedragsproblemen twee en een half jaar later bij adolescenten, terwijl een afwijzende en overbeschermende opvoeding leidde tot meer externaliserende gedragsproblemen twee en een half jaar later. Er waren geen interactie-effecten met geslacht of met de DRD4 7-repeat allel. Echter, we vonden wel twee interactie-effecten met genetisch risico gebaseerd op het aanwezig zijn van externaliserende gedragsproblemen bij de ouders en met het DRD4 4-repeat allel. Ten eerste vonden we dat afwezigheid van ouderlijke afwijzing (positieve omgeving) vaker leidde tot externaliserende gedragsproblemen wanneer de ouders zelf externaliserende gedragsproblemen vertoonden (aanwezigheid genetisch risico) dan wanneer de ouders geen externaliserende gedragsproblemen vertoonden (afwezigheid genetisch risico). Ten tweede bleken adolescenten die geen DRD4 -4R allel hadden (aanwezigheid genetisch risico) die tegelijkertijd ouderlijke overbescherming ervaarden (negatieve omgeving), vaker externaliserende gedragsproblemen te vertonen in de toekomst.