2011 › Trails

TRAILS

2011

Genetische studies: No associations between single nucleotide polymorphisms in corticoid receptor genes and heart rate and cortisol responses to a standardized social stress test in adolescents. The TRAILS study

Auteurs: Bouma E, Riese H, Nolte IM, Oosterom E, Verhulst FC, Ormel J, Oldehinkel AJ

Eerdere studies vonden verbanden tussen genetische varianten in de genen die coderen voor twee receptoren voor cortisol (een belangrijk stresshormoon) en de lichamelijke reacties op een sociale stress taak. Deze eerdere verbanden werden gevonden in kleine steekproeven van volwassen mannen en vrouwen maar nog niet eerder in jongeren. De vrouwen in de eerdere studies gebruikten allemaal de pil. In de huidige studie is gekeken naar verbanden tussen de kleine verschillen in het DNA en hartslag en cortisol veranderingen voor, tijdens en na een gestandaardiseerde stresstaak in 553 jongeren tussen de 15 en 17 jaar oud. Om vergelijkingen te maken met eerdere studies zijn de verbanden apart bestudeerd in jongens, meisjes die de pil gebruikten en meisjes die geen pil gebruikten. Hoewel onze groepen veel groter waren konden we geen van de eerder gevonden verbanden in volwassenen repliceren.

Genetische studies: DRD2 and DRD4 in relation to regular alcohol and cannabis use among adolescents: Does parenting modify the impact of genetic vulnerability? The TRAILS study

Auteurs: Creemers H., Harakeh Z, Dick DM, Meyers J, Vollebergh WAM, Ormel J, Verhulst FC, e.a.

Uit onderzoek komt naar voren dat genetische factoren een rol spelen bij het gaan gebruiken van middelen, bij het continueren van gebruik, en bij problematisch middelengebruik. Naast andere genen lijken DRD2 en DRD4, twee genen die het functioneren van het dopaminerge systeem beïnvloeden, samen te hangen met middelengebruik. Hoewel het bewijs hiervoor bij volwassenen redelijk consistent is, geldt dit niet bij adolescenten. Een reden hiervoor kan zijn dat bepaalde omgevingsfactoren, bijvoorbeeld opvoeding, de invloed van genetische kwetsbaarheid vergroten of verkleinen. Dit wordt ook wel genomgeving interactie genoemd. In huidig onderzoek wordt gekeken of DRD2 en DRD4 samenhangen met regelmatig gebruik van alcohol en cannabis, en of opvoeding invloed heeft op deze samenhang. Voor deze studie werd gebruik gemaakt van gegevens van 1192 TRAILS-jongeren over hun DNA, over hun opvoeding (de mate waarin ze zich rond hun 10-12de afgewezen of overbeschermd voelden, of waarin ze warmte ervoeren van hun ouders), en over hun middelengebruik op 15-18 jarige leeftijd. Regelmatig alcoholgebruik werd gedefinieerd als op tien of meer gelegenheden in de afgelopen vier weken. Regelmatig cannabisgebruik werd gedefinieerd als op vier of meer gelegenheden in de afgelopen vier weken. Uit de analyses kwam naar voren dat DRD2 en DRD4 niet samenhingen met het risico op regelmatig alcohol- en cannabisgebruik. Daarnaast waren jongeren met bepaalde varianten van deze genen niet kwetsbaarder voor de invloed van afwijzing of overbescherming door ouders, of van een gebrek aan emotionele warmte van ouders. Over het algemeen gold dat overbescherming de kans op regelmatig alcoholgebruik vergrootte, en dat de kans op regelmatig cannabisgebruik hoger was onder jongeren die zich afgewezen voelden, of die weinig warmte van hun ouders kregen. Deze laatste verbanden kunnen bijdragen aan de optimalisering van preventie- en interventiemethoden voor jongeren met problemen op het gebied van middelengebruik.

Genetische studies: L-DRD4 genotype not associated with sensation seeking, gambling performance and startle reactivity in adolescents: The TRAILS study

Auteurs: Nederhof E, Creemers HE, Huizink AC, Ormel J, Oldehinkel AJ

 In recente studies werd een variant van het dopamine receptor gen Dr (DRD4) in verband gebracht met hogere scores op avonturisme, slechtere prestaties op een goktaak en minder heftige schrikreacties. In deze studie hebben we onderzocht of deze associaties ook bij adolescenten te vinden waren. We hebben data van TRAILS gebruikt. Avonturisme is gemeten met vragenlijsten die door de TRAILS deelnemer zelf en door hun biologische moeder en biologische vader werden ingevuld. Scores op die vragenlijsten bleken niet gecorreleerd met DRD4 genotype. Prestaties op een goktaak en een schrikreactietaak die zijn afgenomen tijdens een serie gedragsexperimenten, bleken ook niet gecorreleerd aan DRD4 genotype. In andere woorden, wij konden resultaten uit eerdere studies niet bevestigen in TRAILS. Dit zou mogelijk te maken kunnen hebben met het feit dat het limbisch systeem, een gedeelte van de hersenen, al volwassen is bij 16-jarigen, terwijl de prefrontale cortex, en ander hersengedeelte, nog volwassen moet worden. Beide hersengebieden zijn betrokken bij het gedrag dat we gemeten hebben en beide hersengebieden hebben hoge concentraties dopamine D4 receptoren.

Genetische studies: CHRM2, Parental Monitoring, and Adolescent Externalizing Behavior: Evidence for Gene-Environment Interaction

Auteurs: Dick D, Meyers JL, Latendresse SJ, Creemers HE, Lansford JE, Pettit GS, Bates JE, e.a.

Psychologen, met hun lange traditie in onderzoek doen naar werkingsmechanismen en processen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het verder karakteriseren van hoe genen waarvan men weet dat ze een verhoogd risico voor psychiatrische stoornissen met zich mee brengen, tot zo’n verhoogd risico kunnen leiden. Wij rapporteren hier één zo’n mogelijk mechanisme, waarbij het gen CHRM2 verder werd onderzocht. CHRM2 codeert voor de cholinergische muscarine 2 receptor en was oorspronkelijk vooral interessant vanwege de samenhang met alcohol afhankelijkheid. In deze studie hebben we onderzocht of er een associatie was tussen CHRM2 en prospectief gemeten externaliserend gedrag in een longitudinaal, populatie cohort van adolescenten. Daarnaast onderzochten we of deze associatie gemodereerd werd door een specifiek aspect van opvoeding: ouderlijke monitoring van het gedrag van de adolescent. We vonden bewijs voor een interactie, waarbij de samenhang tussen het genotype en externaliserend gedrag sterker was in een omgeving waarbij er weinig ouderlijke monitoring was. Er was ook een aanwijzing voor een zogenaamd cross-over effect, waarbij het laagste niveau van externaliserend gedrag juist gevonden werd bij hetzelfde genotype als er extreem veel ouderlijke monitoring was. In het artikel worden de lastige kanten van het onderzoeken van dergelijke mechanismen verder bediscussieerd.