2013 › Trails

TRAILS

2013

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Lage hartslag en antisociaal gedrag: De rol van pestende vrienden

Auteurs: Sijtsema JJ, Veenstra R, Lindenberg S, Van Roon AM, Verhulst FC, Ormel J, Riese H

Een lage hartslag in de rust hangt samen met antisociaal gedrag. Echter, dit effect van een lage hartslag zou wel eens via omgang met pesters kunnen verlopen. We verwachtten dat individuen met een lage hartslag meer omgaan met pesters en vervolgens door hen beïnvloed zouden worden. Gegevens voor deze studie komen van twee meetmomenten van de TRAILS studie (N=809; 44.0% jongens; gemiddelde leeftijd 11.0 op T1 en 13.5 op T2). Antisociaal gedrag werd op beide meetmomenten gemeten via zelfrapportages. Hartslag tijdens de rust gemeten op T1. Vriendschappen met pesters werden via peer nominaties ook op T1 gemeten. Eventuele verschillen tussen jongens en meisjes werden in acht genomen en in alle analyses werd gecontroleerd voor familie-omgeving (één-oudergezinnen en SES). Regressie analyses lieten zien dat een lagere hartslag alleen met antisociaal gedrag samenhing bij (pre)adolescenten die omgingen met pesters. Verder bleek dat het effect van een lagere hartslag op antisociaal gedrag bij jongens deels verliep via het omgaan met pesters. Onze bevindingen laten zien dat (pre)adolescenten, en met name jongens, zich in omgevingen bevinden die passen bij hun biologische aard en dat hun antisociale gedrag vervolgens ook wordt gevormd door deze omgevingen.

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Statuscompetitie, knapheidscompetitie en de verhouding tussen jongens en meisjes: drie verklaringen voor de relatie tussen status en agressie

Auteurs: Zwaan M, Dijkstra JK, Veenstra R

In dit onderzoek is gekeken in hoeverre de relatie tussen status enerzijds en fysieke en relationele agressie anderzijds wordt gemodereerd door drie condities in de klas (status hiërarchie, hiërarchie in aantrekkelijkheid, en jongens/meisjes ratio). Dit is gedaan in een sample van adolescenten met zowel jongens (N=1,665) als meisjes (N=1,637) (gemiddelde leeftijd 13.60). In lijn met de hypotheses, voortbouwende op goal-framing theorie en een evolutionair perspectief, vonden we dat voor jongens status sterker samenhangt met zowel fysieke als relationele agressie wanneer verschillen in status (status hiërarchie) en aantrekkelijkheid (hiërarchie in aantrekkelijk) in de klas kleiner zijn. We vonden ook voor jongens dat de relatie tussen status en relationele agressie sterker was naarmate er minder meisjes in de klas zaten (jongens/meisjes ratio). Voor meiden vonden we dat alleen de relatie tussen status en relationele agressie afhankelijk was van de mate van status hiërarchie en hiërarchie in aantrekkelijkheid in de klas. De resultaten suggereren dat tot op zekere hoogte competitie in de klas agressie bij hoge status jongeren vergroot. De bevindingen worden verder ingekaderd in een evolutionair perspectief, en de toegevoegde waarde van een dergelijke benadering voor het begrijpen van gedrag van adolescenten in de peer context.

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Het dopamine-receptor-D4-gen beïnvloedt het effect van positieve en negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten op delinquentie

Auteurs: Kretschmer T, Dijkstra JK, Ormel J, Verhulst F, Veenstra R

 Wat was al bekend over dit onderwerp:

  • Relaties met leeftijdsgenoten zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van adolescenten.
  • Jongeren die slachtoffer zijn van pesten kunnen te maken krijgen met tal van problemen, waaronder delinquentie
  • We weten echter weinig over de individuele factoren die er voor zorgen dat sommige jongeren meer problemen ervaren na negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten dan andere jongeren.

Wat deze studie toevoegt:

  • Dopamine receptor gen D4 (DRD4), een polymorfisme dat samenhangt met probleem gedrag, is van invloed op de mate waarin slachtofferschap van pesten leidt tot delinquentie
  • Dit polymorfisme is ook van invloed op het effect van positieve ervaringen met leeftijdsgenoten, die beschermend werken tegen betrokkenheid bij delinquentie
  • Kortom, DRD4 is van invloed op gevoeligheid van jongeren voor relaties met leeftijdsgenoten die negatief zijn maar ook positief.

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Immunoglobulinen hangen samen met antisociaal gedrag en met cortisolreacties op stress

Auteurs: Schaefer JM, Fetissov SO, Legrand R, Claeyssens S, Hoekstra PJ, Verhulst FC, Van Oort FVA

Wat was al bekend over dit onderwerp:

  • Adrenocorticotroop hormoon (ACTH) speelt een rol bij de productie van het stress-hormoon cortisol.
  • Onderzoek heeft gevonden dat mensen antilichamen tegen ACTH kunnen maken en deze kunnen misschien de stress reactiviteit en de ontwikkeling van psychopathologie beïnvloeden.
  • Eerder onderzoek onder gedetineerde mannen suggereert dat ACTH antilichamen samen hangen met antisociaal gedrag.

Wat deze studie toevoegt:

  • Antilichamen tegen ACTH zijn gerelateerd aan lichamelijke stress-reacties en antisociaal gedrag in jongeren, maar er zijn verschillen tussen jongens en meisjes.
  • In jongens waren ACTH antilichamen gerelateerd aan meer antisociaal gedrag en lagere stress reactiviteit.
  • In meisjes waren ACTH antilichamen gerelateerd aan minder antisociaal gedrag en snellere recovery van de stress reactiviteit.

 Link naar het artikel op Pubmed

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Het geheime recept voor sociaal succes van jongens

Auteurs: Dijkstra JK, Lindenberg S, Zijlstra L, Bouma E, Veenstra R

 Wat was al bekend over dit onderwerp:

  • G-allel van het 5HT2A serotonine receptor gen hangt samen met leuk gevonden worden door anderen in een experimentele setting
  • Populariteit onder jongeren hangt samen met agressie, terwijl leuk gevonden worden samenhangt met prosociaal gedrag

Wat deze studie toevoegt:

  • Deze studie test de relatie tussen 5HT2A serotonine receptor gen met leuk gevonden worden en populariteit onder jongeren binnen de klascontext
  • Relatie tussen agressie en populariteit en die tussen prosociaal gedrag en leuk gevonden worden is het sterkst voor jongeren met de GG allel van het 5HT2A serotonine receptor gen
  • Voor de relatie tussen agressie en populariteit geldt bovendien dat deze relatie het sterkst is voor jongens met veel vriendinnen in de klas

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Ochtend cortisol waardes hangen samen met angst, depressie en agressie: Onderzoek in kinderen uit het TRAILS populatie- en klinisch cohort

Auteurs: Dietrich A, Ormel J, Buitelaar JK, Minderaa RB, Verhulst FC, Hoekstra PJ, Hartman CA

Angst- of depressieve klachten zijn vaak in verband gebracht met verhoogde ochtend cortisol waardes (basale waardes en ‘cortisol awakening response’) en agressief gedrag met verlaagde ochtend cortisol waardes. Cortisol is een belangrijk stresshormoon. Een verhoogd cortisol niveau duidt op een verhoogde stressgevoeligheid en een verlaagd cortisol niveau op verminderde stressgevoeligheid. De literatuur is echter niet heel eenduidig en onderzoek naar de samenhang tussen cortisol en vooral angst en depressie is nogal beperkt bij kinderen en adolescenten. Daarom heeft deze studie gekeken naar het verband tussen ochtend cortisol en verschillende subdomeinen van angst (lichamelijke en cognitieve angst), depressie (lichamelijke en cognitieve depressie) en agressie (reactieve en proactieve agressie) in twee onafhankelijke TRAILS cohorten. Zowel kinderen (10-12 jaar) uit de eerste meting van het TRAILS populatiecohort als het klinisch cohort deden aan het onderzoek mee. De resultaten waren over het algemeen in overeenstemming tussen beide cohorten en ook in overeenstemming met verwachtingen uit de literatuur. Echter, duidelijke verschillen in het verband tussen cortisol en de psychopathologische subdomeinen werd niet gevonden. Ook viel op dat de verbanden over het algemeen klein waren. We vermoeden dat ochtend cortisol waardes mogelijk meer afwijken bij meer ernstige vormen van psychopathologie, of vooral bij personen met langdurige problemen. Het meest interessante resultaat van dit onderzoek was een hoger ochtend cortisol niveau bij kinderen met depressieve klachten uit het klinisch cohort. Tot nu toe is dit voornamelijk bij volwassenen gevonden. Dit wijst erop dat het biologische stress-systeem bij deze kinderen overactief is, mogelijk ten gevolge van het ervaren van stress.

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: The dopamine receptor D4 and familial loading interact with perceived parenting in predicting externalizing behavior problems in early adolescence

Auteurs: Marsman R, Oldehinkel AJ, Ormel J, Buitelaar JK

Hoewel externaliserende gedragsproblemen over het algemeen behoorlijk stabiel blijken te zijn bij adolescenten, kan het exacte verloop van externaliserende gedragsproblemen van persoon tot persoon verschillen. In dit onderzoek werd allereerst nagegaan wat de voorspellende waarde van opvoeding van ouders op latere externaliserende gedragsproblemen bij adolescenten is. Daarnaast werd onderzocht of geslacht en het al dat niet hebben van een genetisch risico de eventuele relatie tussen opvoeding en externaliserende gedragsproblemen beïnvloedt (modereert). Genetisch risico werd enerzijds gebaseerd op de mate waarin ouders van de adolescent zelf externaliserende gedragsproblemen ervaren en anderzijds op het al dan niet aanwezig zijn van het DRD4 7-repeat en het DRD4 4-repeat allel.
Van een groep van 1768 10- tot 12-jarigen uit het TRAILS onderzoek is allereerst nagegaan hoe zij de opvoeding van hun ouders ervaren (mate van afwijzing, warmte en overbescherming). Daarnaast werd op diezelfde leeftijd de mate van externaliserende gedragsproblemen bepaald door middel van zowel een ouderrapportage (CBCL) als zelfrapportage (YSR); twee en een half jaar later werd deze problemen nog eens op dezelfde wijze bepaald. Ook hebben de ouders gerapporteerd in welke mate zij zelf externaliserende gedragsproblemen ervaren. Tenslotte werd er bloed afgenomen bij de adolescenten voor DNA onderzoek.
Wanneer ouders warm waren in hun opvoeding leidde dat tot minder externaliserende gedragsproblemen twee en een half jaar later bij adolescenten, terwijl een afwijzende en overbeschermende opvoeding leidde tot meer externaliserende gedragsproblemen twee en een half jaar later. Er waren geen interactie-effecten met geslacht of met de DRD4 7-repeat allel. Echter, we vonden wel twee interactie-effecten met genetisch risico gebaseerd op het aanwezig zijn van externaliserende gedragsproblemen bij de ouders en met het DRD4 4-repeat allel. Ten eerste vonden we dat afwezigheid van ouderlijke afwijzing (positieve omgeving) vaker leidde tot externaliserende gedragsproblemen wanneer de ouders zelf externaliserende gedragsproblemen vertoonden (aanwezigheid genetisch risico) dan wanneer de ouders geen externaliserende gedragsproblemen vertoonden (afwezigheid genetisch risico). Ten tweede bleken adolescenten die geen DRD4 -4R allel hadden (aanwezigheid genetisch risico) die tegelijkertijd ouderlijke overbescherming ervaarden (negatieve omgeving), vaker externaliserende gedragsproblemen te vertonen in de toekomst.

Antisociaal gedrag en externaliserende problemen: Effects of Family Cohesion and Heart Rate Reactivity on Aggressive/Rule-breaking Behavior and Prosocial Behavior in Adolescence

Auteurs: Sijtsema JJ, Nederhof E, Veenstra R, Ormel J, Oldehinkel AJ, Ellis BJ

De ‘biologische gevoeligheid voor omgeving’-hypothese stelt dat een hoge fysiologische reactiviteit (toename t.o.v. de rusttoestand) blijk geeft van een verhoogde gevoeligheid voor omgevingsinvloeden, zowel in positieve als negatieve zin. Om deze hypothese te toetsen hebben we het samenspel van gezinskwaliteit en hartslagreactiviteit tijdens een spreektaak op agressief/ delinquent gedrag en prosociaal gedrag onderzocht in een grote steekproef van adolescenten (N = 679; gemiddelde leeftijd = 16.14). Multivariate analyses lieten kleine tot middelgrote effecten zien van lage gezinskwaliteit en lage hartslagreactiviteit op meer agressief/ delinquent gedrag en minder prosociaal gedrag. Hoewel we ook 3-weg-interacties tussen gezinskwaliteit, hartslagreactiviteit en geslacht vonden, waren deze effecten niet in de voorspelde richting. Integendeel, verhoogde reactiviteit werkte als een beschermende factor tegen een lage gezinskwaliteit, en niet als een kwetsbaarheidsfactor. De resultaten van de huidige studie suggereren dat stress-reactiviteit in de adolescentie niet meer als mechanisme voor biologische gevoeligheid dient.