2010 › Trails

TRAILS

2010

Temperament: Predicting lifetime and regular cannabis use during adolescence; the roles of temperament and peer substance use - The TRAILS study

Auteurs: Creemers HE, Dijkstra JK, Vollebergh WAM, Ormel J, Verhulst FC, Huizink AC

Hoewel cannabis vaak gezien wordt als een relatief onschadelijke drug, wijst het toenemend aantal verslavingszorgcliënten met een primair cannabisprobleem op het tegendeel. Vooral adolescenten die vroeg beginnen met gebruik, of die regelmatig gebruiken, lopen het risico op cannabismisbruik of afhankelijkheid. Onderzoek naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan cannabisgebruik draagt bij aan ons inzicht in de ontwikkeling van experimenteel en regelmatig cannabisgebruik.
In huidig onderzoek wordt gekeken of de relatie tussen temperament en cannabisgebruik verloopt via de selectie van blowende vrienden. Ook wordt getest of een dergelijk verband geldt voor cannabisgebruik in het algemeen, of ook voor het ontwikkelen van een regelmatig patroon van gebruik (ten minste vier keer in de afgelopen vier weken). Verwacht wordt dat een hoge mate van sensatiezucht (de neiging tot het actief opzoeken van nieuwe ervaringen, uitdagingen en kicks) en frustratie, en een lage mate van verlegenheid (gedragsinhibitie in nieuwe en spannende situaties, met name op sociaal vlak), angst, en aandachtscontrole (het vermogen om aandacht en gedrag te reguleren) samenhangen met een hogere proportie blowende vrienden, en met een hoger risico op (regelmatig) cannabisgebruik. Temperament werd gemeten tijdens de eerste meting van TRAILS (10-12 jaar), cannabisgebruik en de proportie cannabisgebruikende vrienden werden gemeten tijdens de derde meetronde (15-18 jaar). Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat het risico op cannabisgebruik groter is onder adolescenten met een hoge mate van sensatiezucht of een lage mate van verlegenheid of aandachtscontrole. Hoewel de invloed van verlegenheid niet samenhangt met de proportie blowende vrienden, lopen de verbanden van sensatiezucht en aandachtscontrole via de proportie blowende vrienden. Aandachtscontrole is het enige temperamentkenmerk dat samenhangt met regelmatig cannabisgebruik, wederom via de proportie blowende vrienden. Frustratie en angst hangen niet samen met cannabisgebruik door TRAILS-jongeren. Concluderend kan gesteld worden dat de proportie blowende vrienden en, in mindere mate, bepaalde temperamentkenmerken bijdragen aan het risico op cannabisgebruik in de adolescentie. Deze bevindingen zouden in overweging genomen moeten worden bij de ontwikkeling van preventieprogramma’s.

Temperament: Verklaringen voor de relatie tussen een lage hartslag en antisociaal gedrag: De rol van sensatie zoeken en zelfbeheersing

Auteurs: Sijtsema JJ, Veenstra R, Lindenberg S, Van Roon AM, Verhulst FC, Ormel J, Riese H

Achtergrond: Waarom hangt hartslag tijdens rust samen met antisociaal gedrag? Een theorie stelt dat hartslag via persoonlijkheid zou kunnen leiden tot antisociaal gedrag. Echter, er wordt ook een leeftijdseffect verondersteld; de invloed van persoonlijkheid zou verschillend kunnen werken voor preadolescenten en adolescenten. In de huidige studie wordt dit getoetst. We verwachten dat de samenhang tussen hartslag en agressie in de pre-adolescentie via zelfcontrole verloopt. Daarentegen verwachten we dat de samenhang tussen hartslag en delinquentie in de adolescentie via sensatie zoeken verloopt. Deze hypothesen zijn apart getoetst voor jongens en meisjes. Methode: Hartslag in liggende positie werd afgenomen bij 1752 (48,5% jongens) TRAILS deelnemers op 11-jarige leeftijd. Delinquentie en agressie werden afgenomen op 16-jarige leeftijd met de Youth Self Report vragenlijst. Persoonlijkheid (zelfcontrole en sensatie zoeken) werd gemeten op 11-, 13,5- en 16-jarige leeftijd met respectievelijk de Early Adolescent Temperament Questionnaire-Revised, de Behavioral Inhibition System/ Behavioral Activation System schalen en de NEO Personality-Index Revised. Bevindingen: Voor jongens bleek dat een lagere hartslag samenhing met meer agressie en delinquentie in de adolescentie. Ook werd gevonden dat deze samenhang in de adolescentie verloopt via een sensatie zoekende persoonlijkheid. Voor meisjes bleek hartslag niet samen te hangen met antisociaal gedrag. Conclusie: Onze bevindingen ondersteunen het leeftijdseffect als we kijken naar delinquent gedrag van jongens. Gezamenlijk laten de bevindingen zien dat de samenhang tussen hartslag en antisociaal gedrag afhankelijk is van leeftijd, geslacht en het type antisociaal gedrag.

Temperament: Evidence for plasticity genotypes in a gene-gene-environment interaction: The TRAILS study

Auteurs: Nederhof E, Bouma EMC, Riese H, Laceulle OM, Ormel J, Oldehinkel AJ

In een voorgaand paper vonden we geen bewijs voor het idee dat mensen met een bepaalde genetische variant kwetsbaarder zouden zijn voor kindertijdstress dan mensen zonder die genetische variant. We keken in dat paper naar depressieve symptomen. In dit paper hebben we gekeken naar zelfregulatie, ofwel het vermogen doelgericht je eigen gedrag te reguleren. Zelfregulatie is interessant, omdat lage zelfregulatie zowel internaliserende problemen (zoals depressieve symptomen) als externaliserende problemen (zoals agressief gedrag) voorspelt.
Van in totaal 1032 deelnemers hadden we gegevens over zelfregulatie (ingevuld door de moeder op T1), kindertijdstress (interviews met de moeder op T1 en vragenlijst ingevuld door de moeder op T2) en genetische informatie. De genetische polymorfismen (serotonine transportergen en BNDF val66met) hebben we bepaald uit bloedsamples of uit wangslijmvlies dat verzameld is op T3.
Uit de resultaten bleek dat TRAILSdeelnemers met een kort serotonine transportergen óf een BDNF met polymorfisme die stressvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt in hun kindertijd (bijv scheiding van de ouders, een ernstige ziekte en/of overlijden binnen de directe familie) lager scoorden op zelfregulatie dan kinderen die twee lange serotonine transporter genen hadden én het BDNF val/val polymorfisme. Deze verhouding was echter omgekeerd voor kinderen die geen stressvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt in de kindertijd.
Deze resultaten laten zien dat we niet zozeer zouden moeten spreken over kwetsbare genotypen, maar meer over gevoelige genotypen. Kinderen met een bepaald genotype doen het immers beter (hebben hogere zelfregulatie) in afwezigheid van kindertijdstress, maar minder goed (hebben lagere zelfregulatie) in aanwezigheid van kindertijdstress. Bovendien laten deze resultaten zien dat het nuttig kan zijn te kijken naar bepaalde aspecten van gedrag die voorspellend zijn voor meerdere soorten problemen in plaats van alleen naar bijvoorbeeld depressieve symptomen.

Temperament: Effortful control as predictor of adolescents’ psychological and physiological responses to a social stress test. The TRAILS study

Auteurs: Oldehinkel AJ, Hartman CA, Nederhof E, Riese H, Ormel J

Een hoge mate van zelfregulatie (in het Engels ‘effortful control’) wordt verondersteld samen te hangen met het vermogen om zich flexibel aan te passen aan lastige situaties en daardoor negatieve emoties te voorkomen. Wij onderzochten of zelfregulatie, gemeten met een vragenlijst en een reactietijdtaak, voorspelde hoe TRAILS-adolescenten reageerden op een sociale stresstaak. Deze taak bestond uit een combinatie van een voordracht voor een videocamera en een frustrerende hoofdrekentaak. We vroegen hoeveel spanning, onplezierigheid en controle de deelnemers ervoeren voor, tijdens en na deze taak en bepaalden tevens hun hartslag en cortisolniveau (cortisol is een stresshormoon). Adolescenten met een hoge mate van zelfregulatie zoals gemeten met een vragenlijst voelden zich in het algemeen minder gespannen, plezieriger en meer in controle dan personen met een laag zelfregulerend vermogen. Daarnaast hing zelfregulatie (zowel gemeten met vragenlijsten als met een reactietijdtaak) samen met een sterke hartslagverhoging tijdens de taak, ten opzichte van de voor- en nameting. Het lijkt er op dat (1) zelfregulatie inderdaad beschermt tegen negatieve gevoelens in spannende situaties en dat (2) mensen met een hoge mate van zelfregulatie zich onder ander goed kunnen aanpassen omdat ze meer energie (effort) investeren als ze een lastige taak moeten doen.