2010 › Trails

TRAILS

2010

Overige (TRAILS en onderzoektechnieken): Limited validity of parental recall on pregnancy, birth and early childhood behaviour at child age 10 years

Auteurs: Jaspers M, De Meer G, Verhulst FC, Ormel J, Reijneveld SA

De kennis die wij hebben over de invloed van perinatale en postnatale factoren op latere psychische gezondheid is gebaseerd op retrospectief onderzoek. Dit betekent dat deze factoren achteraf zijn gevraagd, veelal veel later. Onbekend is in hoeverre deze gegevens worden beïnvloed door selectieve herinnering. In dit onderzoek zijn gegevens van Trails gekoppeld aan gegevens die de jeugdgezondheidszorg heeft geregistreerd over de Trails jongeren. Het ging om gegevens uit dossiers, van consultatiebureaus en GGD-en. Deze gegevens zijn geregistreerd vanaf de geboorte. Ze zijn vergeleken met gegevens die ouders van Trails kinderen 10 jaar later rapporteerden over de zwangerschap, geboorte en vroege jeugd van deze kinderen. De resultaten laten zien dat ouders zich redelijk goed het geboortegewicht en de zwangerschapsduur herinneren. Dat geldt ook voor roken tijdens de zwangerschap maar andere gegevens zoals alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, en gedrag op peuterleeftijd, herinneren ouders zich heel vertekend. Bij alle gegevens ontstaat er door imperfecte herinnering van ouders wat extra ruis. Conclusie is dat retrospectief verzamelde gegevens over de zwangerschap en vroege jeugd beperkt bruikbaar is om inzicht te krijgen in de invloed van die factoren op psychische gezondheid later in het leven.

Overige (TRAILS en onderzoektechnieken): Reproducibility of heart rate variability and baroreflex sensitivity measurements in children

Auteurs: Dietrich A, Rosmalen JGM, Althaus M, Van Roon AM, Mulder LJM, Minderaa RB, Oldehinkel AJ, e.a.

De hartslag frequentie (HR), hartslag variabiliteit (HRV) en baroreflexgevoeligheid (BRS) zijn belangrijke maten voor de werking van het autonome zenuwstelsel en de bloeddruk regeling. Het autonome zenuwstelsel reguleert alle onbewuste processen in het lichaam, zoals de bloedsomloop en alle orgaanfuncties. Deze autonome maten worden vaak gebruikt in stress onderzoek en zijn ook in verband gebracht met verschillende lichamelijke aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes mellitus. Een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van deze maten in onderzoek is echter dat deze in voldoende mate reproduceerbaar zijn. Dat wil zeggen, levert een herhaalde meting ongeveer dezelfde waarde op als een voorgaande meting. Dit wordt ook wel de test-hertest betrouwbaarheid genoemd. Zover wij weten, is dit de eerste grotere en uitgebreide studie naar de test-hertest betrouwbaarheid van HR, HRV en BRS metingen in een populatie van kinderen. In totaal 57 tien- tot twaalfjarigen hebben twee keer binnen een tijdsbestek van twee weken aan deze metingen meegedaan. Onze resultaten tonen aan dat deze metingen voldoende (d.w.z. gemiddeld tot goed) betrouwbaar zijn om in onderzoek te worden toegepast. Hierbij gaat het in de regel om het vinden van verschillen tussen personen (bijvoorbeeld, ‘heeft een angstig persoon een hogere hartslag heeft dan een minder angstig persoon’). Wanneer het echter gaat om het meten van veranderingen in deze autonome maten over tijd binnen een persoon laten de huidige onderzoeksresultaten een iets ander plaatje zien (bijvoorbeeld, als het gaat om de vraag ‘of de hartslag toe- of afneemt na een behandeling’). Er kunnen namelijk redelijk grote natuurlijke schommelingen in waarden optreden tussen de eerste en de tweede meting. Daarom zijn er voor behandelstudies grotere aantallen proefpersonen nodig dan voor zogenaamd vergelijkend of ‘correlationeel’ onderzoek. De belangrijkste uitkomst van deze studie is echter dat de genoemde autonome metingen van een zodanig goede kwaliteit zijn dat ze betrouwbaar kunnen worden toegepast in vergelijkend onderzoek zoals in TRAILS.

Overige (TRAILS en onderzoektechnieken): Time-of-day effects on cognition in preadolescents: A TRAILS Study

Auteurs: Van der Heijden KB, De Sonneville LMJ, Althaus M

Cognitieve prestaties fluctueren gedurende de dag onder invloed van een variatie in alertheidsniveau. In dit onderzoek werd onderzocht of cognitieve prestaties van kinderen tussen 10-12 jaar worden beïnvloed door het tijdstip van de dag. En – indien dat zo is – welke cognitieve functies dan voornamelijk gevoelig zijn voor die effecten van het tijdstip van de dag. Er werd verwacht, op basis van theoretische modellen en eerdere onderzoeksbevindingen, dat kinderen in de vroege ochtend het slechtst presteren en dan vooral op taken die complex zijn en die lang duren.
Voor het onderzoek werden kinderen gerandomiseerd (d.w.z. op basis van toeval) toegewezen aan een testsessie die begon om 08:30 uur (802 kinderen), 10:00 uur (713 kinderen) of 13:00 uur (652 kinderen). De snelheid en accuratesse van informatieverwerking werd gemeten door middel van diverse gecomputeriseerde neuropsychologische tests (Amsterdamse Neuropsychologische taken). Kinderen bleken wat betreft werkgeheugen en visueel-ruimtelijke informatieverwerking in de vroege ochtend het slechtst te presteren. Voorts waren kinderen in de vroege ochtend trager, maar wel nauwkeuriger, bij een volgehouden aandachtstaak. Echter, kinderen vergaten in de vroege ochtend bij de volgehouden aandachtstaak vaker te reageren op de aangeboden stimuli, wat kan duiden op meer momenten van aandachtsverslapping. Bij gemakkelijke taken die vrij automatisch door kinderen uitgevoerd konden worden werden geen effecten van tijdstip van de dag gevonden.
Concluderend kan gesteld worden dat cognitieve prestaties bij kinderen worden bepaald door het tijdstip van de dag. Er worden slechtere prestaties gezien in de vroege ochtend bij enkele complexe taken en bij een volgehouden aandachtstaak. Het dient aanbeveling dat er in het onderwijs en de gezondheidszorg rekening wordt gehouden dat kinderen in de vroege ochtend, op bepaalde taken, gemiddeld suboptimaal presteren.

Overige (TRAILS en onderzoektechnieken): Perinatal Risk Factors Interacting With Catechol O-Methyltransferase and the Serotonin Transporter Gene Predict ASD symptoms in Children With ADHD

Auteurs: Nijmeijer JS, Hartman CA, Rommelse NNJ, Altink ME, Buschgens CJM, Fliers EA, Franke B, e.a.

Symptomen van autisme spectrum stoornissen (ASD) en de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) komen vaak samen voor. Omdat ASD symptomen bij kinderen met ADHD familiaal bepaald lijken kan het onderzoeken van deze symptomen nuttig zijn voor associatie-studies, in het bijzonder voor kandidaatgenen die niet consistent gerepliceerd zijn voor ADHD. Naast genetische factoren spelen ook omgevingsfactoren een rol bij het ontstaan van ADHD en ASD, die ook nog eens kunnen interacteren met de genetische make-up van een individu.Uit ons onderzoek is gebleken dat een gen dat te maken heeft met het metabolisme van dopamine in het brein (COMT) bij kinderen met ADHD van wie de moeder heeft gerookt tijdens de zwangerschap geassocieerd is met stereotype gedrag. Dit bleek het geval in twee verschillende steekproeven van kinderen met ADHD, één bestaand uit de Nederlandse kinderen die deelnamen aan de ‘International ADHD Genetics (IMAGE)’ studie, de andere gevormd door een selectie van kinderen uit TRAILS en TRAILS-cc. Een mutatie in het COMT gen kan de functie van het eiwit waarvoor dit gen codeert veranderen. De sneller werkende variant van het eiwit lijkt ervoor te zorgen dat de prefrontale cortex (PFC; een deel van de hersenen dat betrokken is bij de eerder genoemde executieve functies) minder goed werkt. Omdat een minder goede PFC functie zowel bij ADHD als ASD is gevonden was COMT een interessant gen om te onderzoeken. Het tweede gen dat in deze studie werd bestudeerd was SLC6A4, een gen dat codeert voor een eiwit dat zorgt voor het transporteren van serotonine. Serotonine is belangrijk voor het reguleren van de aandacht en respons controle, iets wat voor zowel kinderen met ADHD en kinderen met ASD moeilijk is. Verder speelt serotonine een rol bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel, en vertonen kinderen met ASD bijzonderheden in het serotonine metabolisme. Wij vonden dat een bepaalde variant van SLC6A4 (2 korte allelen van 5HTTLPR) zorgde voor meer sociale problemen bij kinderen van wie de moeder had gerookt tijdens de zwangerschap, en voor meer rigide gedrag bij kinderen met een laag geboortegewicht. Beide bevindingen laten zien dat de interactie tussen genen en omgeving kan zorgen voor het samen voorkomen van ASD en ADHD symptomen, terwijl de genen op zich géén risicofactor lijken te zijn voor ASD symptomen bij kinderen met ADHD.