2012 › Trails

TRAILS

2012

Middelenmisbruik: Temperament en riskant cannabisgebruik in de adolescentie

Auteurs: Creemers HE, Vollebergh WAM, Ormel J, Verhulst FC, Huizink AC

Dit onderzoek richt zich op de rol van temperament in riskant cannabisgebruik onder adolescenten. Ook wordt gekeken naar de samenhang tussen temperament en twee andere risicofactoren van cannabisgebruik, namelijk vroeg beginnen met roken en cannabisgebruikende vrienden. Voor dit onderzoek werd gebruikgemaakt van gegevens uit trails, een longitudinaal bevolkingsonderzoek onder ongeveer 2000 jongeren in Noord-Nederland. Uit de resultaten komt naar voren dat jongeren met een hoger niveau van sensatiezucht vaker op jonge leeftijd gaan roken, en daardoor ook vaker op jonge leeftijd beginnen met cannabisgebruik. Daarnaast be¨ınvloedt temperament de overstap van roken naar cannabisgebruik. Het risico op regelmatig cannabisgebruik blijkt lager onder jongeren met een hoger niveau van aandachtscontrole. Deze jongeren hebben minder cannabisgebruikende vrienden, hetgeen hen beschermt tegen het ontwikkelen van regelmatig cannabisgebruik. De samenhang tussen cannabisgebruik, roken en cannabisgebruikende vrienden ondersteunt de toepassing van interventiemethoden die niet alleen ingaan op cannabisproblematiek maar ook op problemen op andere gebieden.

NB dit is een Nederlandse bewerking van een al eerder verschenen Engelstalig artikel

Middelenmisbruik: The Association Between Neurocognitive Functioning and Smoking in Adolescence: The TRAILS Study

Auteurs: Harakeh Z, De Sonneville L, Van den Eijnden RJ, Huizink AC, Reijneveld SA, Ormel J, Verhulst FC, e.a.

Doel: Deze studie onderzoekt de relatie tussen neurocognitief functioneren en roken in de adolescentie. Methode: Data van drie meetmomenten van de longitudinale TRAILS-project (Tracking Adolescents' Individual Lives Survey) werd gebruikt. Het TRAILS-project is een grootschalig regionale populatie-gebaseerde cohort studie onder Nederlandse adolescenten. De eerste meting vond plaats in 2001-2002 (T1) wanneer respondenten 11 jaar waren, en met twee vervolgmetingen (T2 in 2003-2004, en T3 in 2005-2007). In totaal deden 1.797 adolescenten mee aan alle drie de meetmomenten. Op T1, voerden zij een selectie van taken uit van de ‘Amsterdam Neuropsychological Tasks program’ (De Sonneville, 1999), waarbij een aantal belangrijke aspecten van neurocognitief functioneren werden gemeten. Roken werd gemeten aan de hand van zelfgerapporteerde vragenlijsten op T1, T2, en T3. In de multivariate analyses werd er gecontroleerd voor geslacht, leeftijd, socio-economische status (SES) en ‘baseline speed’ (basale reactiesnelheid). Resultaten: Multivariate logistische regressie analyses toonden aan dat slechtere volgehouden aandacht de kans verhoogt dat de adolescent begint met roken tussen T1 en T2. Een lagere inhibitie van ‘prepotent responses’ verhoogde de kans op het beginnen met roken tussen T1 en T3. Een betere bekwaamheid om ‘biased response tendencies’ te inhiberen verminderde de kans om een dagelijkse roker te zijn op T2. Slechte volgehouden aandacht verhoogde de kans om een dagelijkse roker te zijn op T3. Conclusie: Slechte volgehouden aandacht en lage inhibite voorspelden het roken van adolescenten. Echter, de proportie van de variantie in roken dat werd verklaard door deze neurocognitieve voorspellers waren laag. Dus, hoewel neurocognitief functioneren gerelateerd is aan het roken onder adolescenten, verklaart het alleen voor een klein deel waarom adolescenten beginnen en continueren met roken.

Middelenmisbruik: Predicting Transitions in Low and High Levels of Risk Behavior from Early to Middle Adolescence: The TRAILS Study

Auteurs: Monshouwer K, Harakeh Z, Lugtig P, Huizink A, Creemers HE, Reijneveld SA, De Winter AF, e.a.

In deze studie wordt de ontwikkeling van risicogedrag, dat wil zeggen genotmiddelengebruik en externaliserend probleemgedrag, in de vroege en midden adolescentie onderzocht. Eerdere studies hebben drie relevante ontwikkelingspatronen geïdentificeerd: een groep die al op jonge leeftijd begint, een groep die pas later start en een groep die geen of heel weinig risicogedrag vertoont. In de huidige studie werd allereerst nagegaan of deze groepen ook konden worden gevonden met een ontwikkelingsmodel waarin de verschillende risicogedragingen als één onderliggend latent construct worden gemodelleerd. In een tweede stap, aansluitend bij Moffitt's taxonomie van antisociaal gedrag, werd getest of de jonge starters, en niet de latere starters, werden gekenmerkt door een problematisch risicoprofiel in de kindertijd. Voor de analyses werd gebruik gemaakt van de eerste drie meetmomenten van TRAILS, een populatie cohort studie, gestart op 11 jarige leeftijd met twee vervolgmetingen op gemiddeld 13,6 en 16,3 jaar. Latente transitie analyse liet zien dat zowel in de vroege als midden adolescentie, de data goed werden gerepresenteerd door één onderliggend construct 'risicogedrag', bestaande uit 2 klassen (gelabeld als een laag en hoog niveau van risicogedrag). Alle respondenten konden goed ingedeeld worden in de vier verschillende transitiepatronen van vroege naar midden adolescentie. Daarbij bleek de transitie van hoog naar laag bijna niet voor te komen (2,5%), laag naar hoog het meeste (41.8%), gevolgd door laag op beide meetmomenten (39,4%) , en scoorde een aanzienlijke groep (16,2%) op beide momenten hoog. Zoals verwacht werd alleen de laatste groep (hoog-hoog) gekenmerkt door een problematisch risicoprofiel in de late kindertijd, terwijl dit voor de late starters (laag-hoog groep) niet het geval was. De studie laat zien dat de ontwikkeling van middelengebruik samenhangt met externaliserende problemen en onderstreept de theorie dat de oorzaken van een vroege en late start van risicogedrag verschillen.