2010 › Trails

TRAILS

2010

Genetische studies: Influence of common variants near INSIG2, in FTO, and near MC4R genes on overweight and the metabolic profile in adolescence: the TRAILS (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey) Study

Auteurs: Liem ET, Vonk JM, Sauer PJJ, Van der Steege G, Oosterom E, Stolk RP, Snieder H

In het ontstaan van overgewicht spelen zowel omgevingsfactoren als genetische factoren een rol. Ons doel was het onderzoeken van de invloed van genetische variatie op overgewicht onder Nederlandse jongeren. Hiertoe werden bij 663 meisjes en 612 jongens van de TRAILS-studie (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey, een steekproef van de bevolking) op de gemiddelde leeftijd van 16 jaar verschillende lichaamsmetingen gedaan en bloed afgenomen. Uit ons onderzoek blijkt dat genetische variatie in twee van de onderzochte genen, het FTO- en het MC4R-gen, geassocieerd zijn met overgewicht. Deze gegevens bevestigen eerder onderzoek naar deze genen en suggereren dus dat ook bij Nederlandse jongeren genetische variatie een rol speelt in het ontstaan van overgewicht.

Genetische studies: Evidence for plasticity genotypes in a gene-gene-environment interaction: The TRAILS study

Auteurs: Nederhof E, Bouma EMC, Riese H, Laceulle OM, Ormel J, Oldehinkel AJ

In een voorgaand paper vonden we geen bewijs voor het idee dat mensen met een bepaalde genetische variant kwetsbaarder zouden zijn voor kindertijdstress dan mensen zonder die genetische variant. We keken in dat paper naar depressieve symptomen. In dit paper hebben we gekeken naar zelfregulatie, ofwel het vermogen doelgericht je eigen gedrag te reguleren. Zelfregulatie is interessant, omdat lage zelfregulatie zowel internaliserende problemen (zoals depressieve symptomen) als externaliserende problemen (zoals agressief gedrag) voorspelt.
Van in totaal 1032 deelnemers hadden we gegevens over zelfregulatie (ingevuld door de moeder op T1), kindertijdstress (interviews met de moeder op T1 en vragenlijst ingevuld door de moeder op T2) en genetische informatie. De genetische polymorfismen (serotonine transportergen en BNDF val66met) hebben we bepaald uit bloedsamples of uit wangslijmvlies dat verzameld is op T3.
Uit de resultaten bleek dat TRAILSdeelnemers met een kort serotonine transportergen óf een BDNF met polymorfisme die stressvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt in hun kindertijd (bijv scheiding van de ouders, een ernstige ziekte en/of overlijden binnen de directe familie) lager scoorden op zelfregulatie dan kinderen die twee lange serotonine transporter genen hadden én het BDNF val/val polymorfisme. Deze verhouding was echter omgekeerd voor kinderen die geen stressvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt in de kindertijd.
Deze resultaten laten zien dat we niet zozeer zouden moeten spreken over kwetsbare genotypen, maar meer over gevoelige genotypen. Kinderen met een bepaald genotype doen het immers beter (hebben hogere zelfregulatie) in afwezigheid van kindertijdstress, maar minder goed (hebben lagere zelfregulatie) in aanwezigheid van kindertijdstress. Bovendien laten deze resultaten zien dat het nuttig kan zijn te kijken naar bepaalde aspecten van gedrag die voorspellend zijn voor meerdere soorten problemen in plaats van alleen naar bijvoorbeeld depressieve symptomen.

Genetische studies: Perinatal Risk Factors Interacting With Catechol O-Methyltransferase and the Serotonin Transporter Gene Predict ASD symptoms in Children With ADHD

Auteurs: Nijmeijer JS, Hartman CA, Rommelse NNJ, Altink ME, Buschgens CJM, Fliers EA, Franke B, e.a.

Symptomen van autisme spectrum stoornissen (ASD) en de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) komen vaak samen voor. Omdat ASD symptomen bij kinderen met ADHD familiaal bepaald lijken kan het onderzoeken van deze symptomen nuttig zijn voor associatie-studies, in het bijzonder voor kandidaatgenen die niet consistent gerepliceerd zijn voor ADHD. Naast genetische factoren spelen ook omgevingsfactoren een rol bij het ontstaan van ADHD en ASD, die ook nog eens kunnen interacteren met de genetische make-up van een individu.Uit ons onderzoek is gebleken dat een gen dat te maken heeft met het metabolisme van dopamine in het brein (COMT) bij kinderen met ADHD van wie de moeder heeft gerookt tijdens de zwangerschap geassocieerd is met stereotype gedrag. Dit bleek het geval in twee verschillende steekproeven van kinderen met ADHD, één bestaand uit de Nederlandse kinderen die deelnamen aan de ‘International ADHD Genetics (IMAGE)’ studie, de andere gevormd door een selectie van kinderen uit TRAILS en TRAILS-cc. Een mutatie in het COMT gen kan de functie van het eiwit waarvoor dit gen codeert veranderen. De sneller werkende variant van het eiwit lijkt ervoor te zorgen dat de prefrontale cortex (PFC; een deel van de hersenen dat betrokken is bij de eerder genoemde executieve functies) minder goed werkt. Omdat een minder goede PFC functie zowel bij ADHD als ASD is gevonden was COMT een interessant gen om te onderzoeken. Het tweede gen dat in deze studie werd bestudeerd was SLC6A4, een gen dat codeert voor een eiwit dat zorgt voor het transporteren van serotonine. Serotonine is belangrijk voor het reguleren van de aandacht en respons controle, iets wat voor zowel kinderen met ADHD en kinderen met ASD moeilijk is. Verder speelt serotonine een rol bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel, en vertonen kinderen met ASD bijzonderheden in het serotonine metabolisme. Wij vonden dat een bepaalde variant van SLC6A4 (2 korte allelen van 5HTTLPR) zorgde voor meer sociale problemen bij kinderen van wie de moeder had gerookt tijdens de zwangerschap, en voor meer rigide gedrag bij kinderen met een laag geboortegewicht. Beide bevindingen laten zien dat de interactie tussen genen en omgeving kan zorgen voor het samen voorkomen van ASD en ADHD symptomen, terwijl de genen op zich géén risicofactor lijken te zijn voor ASD symptomen bij kinderen met ADHD.