2010 › Trails

TRAILS

2010

Depressie: Interaction between childhood adversity, brain derived neurotrophic factor val/met and serotonin transporter promotor polymorphism on depression: The TRAILS study

Auteurs: Nederhof E, Bouma EMC, Oldehinkel AJ, Ormel J

Een aantal onderzoekers heeft gevonden dat kinderen met het BDNF ‘met’ polymorfisme in combinatie met één of twee korte promotor regio’s in het serotonine transporter gen kwetsbaarder zijn voor kindertijdstress: deze kinderen hadden meer depressieve symptomen (Kaufman e.a., 2006). Omdat dit resultaat alleen is bevestigd bij volwassenen (Kim e.a., 2007; Wichers e.a., 2008), hebben wij gekeken of dit ook geldt bij adolescenten. In het TRAILS cohort hebben we berekend wat het gemiddeld aantal depressieve symptomen was dat deelnemers rapporteerden over de leeftijden 11, 13,5 en 16 en hoeveel kindertijd stress de deelnemers meegemaakt hadden aan de hand van interviews en enquêtes met de ouders van de deelnemers. Genetische polymorfismen hebben we bepaald uit bloedsamples of uit wangslijmvlies. Data van in totaal 1096 deelnemers kon gebruikt worden. Deelnemers aan TRAILS bleken niet kwetsbaarder te zijn voor kindertijdstress als ze de bovengenoemde genetische polymorfismen hadden: zij hadden hetzelfde aantal depressieve symptomen. Vanwege het grote aantal deelnemers, de betrouwbare manier waarop we kindertijdstress bepaald hebben, geven de huidige resultaten een betrouwbaard beeld. Er zullen meer studies uitgevoerd moeten worden voordat we definitief vast kunnen stellen of een verhoogde kwetsbaarheid met deze genetische polymorfismen zich uit in meer depressieve symptomen.

Depressie: De voorspellende waarde van verminderd autonome flexibiliteit voor toekomstige angst bij meisjes uit de algemene bevolking. Een TRAILS studie

Auteurs: Greaves-Lord K, Tulen J, Dietrich A, Sondeijker FEPL, Van Roon AM, Oldehinkel AJ, Ormel J, e.a.

In deze studie werd onderzocht of de (re)activiteit van het autonome zenuwstelsel de hoeveelheid angstklachten twee jaar later voorspelde. Het blijkt dat binnen TRAILS de reactiviteit van het autonome zenuwstelsel de hoeveelheid angstklachten twee jaar later voorspelt. Dit verband gaat echter alleen op voor meisjes. Tevens is het verband niet specifiek voor angst, maar het gaat ook op voor depressie. De verklaarde variantie (effect size) van de gevonden effecten is klein. De reactiviteit van het autonome zenuwstelsel speelt dus bij meisjes een rol in de ontwikkeling van angstproblemen, maar waarschijnlijk spelen andere factoren, zoals opvoeding of genetische kwetsbaarheid een grotere rol.

Depressie: Angst en depressie zijn risicofactoren van functionele somatische symptomen, geen gevolgen

Auteurs: Janssens KAM, Rosmalen JGM, Ormel J, van Oort FVA, Oldehinkel AJ

Functionele klachten zijn lichamelijke klachten waarvoor een arts geen verklaring kan vinden. Ze komen vaak voor onder jongeren, met name pijn, buikklachten en vermoeidheid. Jongeren die last hebben van deze klachten zijn vaak ook angstig of depressief. Het is niet bekend of angst en depressie aan functionele klachten vooraf gaan of dat ze er eerder een gevolg van zijn. Doordat we binnen TRAILS gegevens over angst, depressie en functionele klachten op drie meetmomenten hebben, konden wij deze vraag goed onderzoeken. Uit ons onderzoek kwam naar voren dat het vooral zo is dat angst en depressie vooraf gaan aan functionele klachten, hoewel functionele klachten op hun beurt weer tot meer angst en depressie kunnen leiden. Het is dus belangrijk om deze keten zo vroeg mogelijk te doorbreken.

Depressie: Een prospectieve bevolkingsstudie van stress in het gezin en angst bij (pre)adolescenten. Een TRAILS studie

Auteurs: Van Oort FVA, Verhulst FC, Ormel J, Huizink AC

Achtergrond: Voor preventie van angstklachten in kinderen en adolescenten is het belangrijk om te weten of een stessvolle gezinssituatie een voorspeller is van angstklachten.
Methode: We hebben de onderzoeksvraag onderzocht bij 1,875 TRAILS jongeren, die we volgenden van 10-12 jaar tot 12-14 jaar. De jongeren rapporteerden zelf angst- en depressieklachten d.m.v. een gestandaardiseerde vragenlijst op beide meetmomenten. Ouders rapporteerde bij de eerste meting spanningen in het gezin en stress die zij zelf ondervonden bij het opvoeden. Resultaten: Een gespannen gezinssituatie was niet gerelateerd aan angstklachten twee jaar later, maar stress bij het opvoeden wel. Beiden waren gerelateerd aan angst- en depressieklachten wanneer deze gelijktijdig gemeten werden. Een gespannen gezinssituatie was sterker met angst dan met depressie gerelateerd, meer opvoedstress juist sterker met depressie. Het niveau van psychopathologie van de ouders verklaarde een deel van de relaties. De verbanden waren zwak. Conclusie: Voor het begrijpen van de onderliggende oorzaken van angstklachten van adolescenten zullen naast stress in het gezin ook andere factoren, met sterkere verklarende kracht, gezocht moeten worden.